DE  GEWELFSCHILDERINGEN  VAN  DE  BARTHLOMEÜSKERK   

Laatromaanse kerken, zoals de Bartholomeüskerk, hebben in de begintijd mogelijk niet-figuratieve baksteenimitatie gekend. Cisterciënzers, vaak verantwoordelijk voor deze bakstenen kerken, hadden ingetogen ideeën omtrent de invulling van het interieur. Ze hielden niet zo van figuratieve schilderkunst. Hun kerken waren veelal sober.Later werd er evenwel meer en meer figuratieve schilderkunst toegepast. Gewelven kennen een hemelse sfeer en een pedagogisch argument sluit daarbij aan: in afbeeldingen zouden eenvoudige mensen, die analfabeet waren, toch kennis kunnen nemen van de Bijbel. De schilderingen mochten niet vereerd worden; ze waren er om aanschouwd te worden. Een vormgegeven liturgie zouden we kunnen zeggen.

De gewelfschilderingen in de Bartholomeüskerk hebben waarschijnlijk voorgangers gehad, aangezien bij de restauratie ervan in 1937-’39 door de schilder Gerhard Jansen fragmenten teruggevonden zijn van oudere schilderingen. Ze stammen uit de late Middeleeuwen, zo rond 1480, en zullen aangebracht zijn nadat de kerk een gotische uitbreiding kreeg van het koor.
Ze stralen een eenheid uit in kunsthistorische zin en vertellen in grote lijnen het verhaal van goed en (de strijd tegen) kwaad.
Na de reformatie werden de schilderingen over gewit, aangezien ze niet pasten in de nieuwe leer.
In de negentiende eeuw verkeerde de kerk in een erbarmelijke staat en werd gerestaureerd in 1877-’78. Een jaar voor deze restauratie werden de schilderingen ontdekt en tijdens de restauratie van de kerk ontstond de discussie: de schilderingen wel of niet terughalen. Aangezien de totale kerkrestauratie inclusief de schilderingen met een flinke rijkssubsidie bekostigd kon worden, besloten de kerkvoogden tot algehele restauratie. Dit leidde tot grote beroering in de kerkelijke gemeente en dat kostte zestig leden, die uit protest overstapten naar de afgescheiden kerk.
De restauratie van de schilderingen, in een tijd van ontluikende monumentenzorg, was een van de eersten in Nederland. Ze zijn, met de wetenschap en techniek van toen, nogal hard en hier en daar onzorgvuldig opgehaald.
Bij de tweede grote kerkrestauratie van 1937-’39 ontstond dan ook de behoefte de schilderingen opnieuw te restaureren en, waar nodig, fouten te herstellen. Hier en daar staat de betrouwbaarheid door deze restauraties wel wat ter discussie, maar over het algemeen geven ze toch een goed beeld van laatmiddeleeuwse gewelfschilderingen.

De schilderingen bestaan uit bijbelse taferelen, symbolische voorstellingen, heiligenfiguren, laatmiddeleeuwse drôlerieën (grappig, koddig) en uitbundige florale motieven. Dus naast geestelijke ook veel wereldse afbeeldingen.


In het westelijke schipgewelf zien we binnen de sluitring de vier evangelisten afgebeeld met hun namen op banderollen. Daar omheen zijn florale motieven aangebracht. Boven de noord- en zuidgevel zien we figuren met een apart soort blaasinstrument en een trompet. Op de linker afbeelding verbeelden de streepjes uit de beker het geluid. Deze verbeelden de slechte eigenschappen van de mens. De evangelisten-symbolen gaan oorspronkelijk terug op vier wezens met het aangezicht van een mens, leeuw, rund en arend, zoals het wordt beschreven in het roepingsvisioen van Ezechiël (1: 4-10).
Sinds kerkvader Hiëronymus (rond 400) worden de vier wezens, of de vier gevleugelde dieren: engel, leeuw, stier en adelaar opgevat als de symbolen van de vier evangelisten: Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes.

In het tweede gewelf zien we binnen de sluitring de patroonheilige van de kerk, Bartholomeüs. Een van de twaalf apostelen, die – zo vertelt ons de legende – ergens in Armenië op een lugubere manier aan zijn eind kwam. Levend gevild, en wordt dan ook vaak afgebeeld met een mes. Hij wordt omgeven door allegorische figuren. Zoals een griffioen, half-arend en half-leeuw. De arend is koning van de lucht, de leeuw is koning van de aarde. De griffioen wordt dan ook wel gezien als het symbool voor Christus als koning van hemel én aarde. Een aap, die geldt als symbool van de duivel, van verleiding en bekoring.  Een pelikaan, geldt als Christus-symbool. Een zeemeermin of sirene is een monster met het bovenlijf van een vrouw en de staart van een vis. Ze staat symbool voor valse liefde en vrouwelijke verleiding. Een mannetje met wijd opengesperde mond geldt als beeld van vraatzucht, één van de zeven hoofdzonden. Twee zwanenhalzen. De zwaan kan een liefdesdier zijn die Venus en Amor vergezeld, maar is ook wel een teken van zuivere handel en wandel en attribuut van de goede dood. Een man in gevecht met een draak, het symbool van het kwaad. Het hert is volgens de Physiologus (een collectie van gemoraliseerde dierenverhalen) de vijand van de slang en staat bekend als een Christus-symbool die de slang, de duivel, heeft   overwonnen. Beneden op het gewelf vier musicerende engelen. Dit kunnen de vier aartsengelen zijn: Michaël, Raphaël, Gabriël en Uriël. Ze komen voor in het jodendom, christendom en de islam. Drie van de vier gaan vergezeld van allegorische figuren, zoals een draak, een ezel en een vreemdsoortig monsterdier.


In het vieringgewelf zien we de acht ribben samenkomen in een ring waarbinnen een ruit met een rondhouten zwart deksel waarop de afbeelding van het Lam Gods is afgebeeld. Dit deksel is van latere tijd en sluit een opening in het gewelf naar boven af. Op het deksel staat: ECCE AGNUS  DEI – QUI  TOLLIT PECCATA  MUNDI (Lam van God, dat de zonden der wereld wegneemt…)                                                                                        

In de velden tussen ruit en sluitring staan florale motieven afgebeeld.
Buiten de ring komen we de volgende figuren tegen: een wolf met wijd opengesperde bek, symbool van allerlei ondeugden, toorn (prikkelbaar), vraat en roofzucht. Meer in het algemeen ook voor ketterij die de kerk van haar schapen beroofd. Een zwaan, een hert, en een wolkenrand waar een hand uitsteekt en die met stralen is omgeven. Met de hand wordt God de Vader uitgebeeld in de voorstelling van de Heilige Drie-eenheid, zoals omschreven in de doop van Christus in de Jordaan door Johannes de Doper. De Heilige geest wordt daarbij vaak voorgesteld als een duif. Verder een bisschopfiguur, een gevleugelde stier met (dubieuze) ‘hoeven’ en ‘vleugels’. Ook nog een wolkenrand met lichtstralen die wijzen op de ‘dageraad der verlossing’
Onderaan de gewelfvelden zien we aan de noordkant Johannes de Doper afgebeeld in een kamelenharen kleed. Als regel heeft hij in zijn linkerhand een boek met daarop het ‘Lam Gods’, voorzien van kruisnimbus en kruisstaf en wijst daar met zijn rechterhand op. De stekelige planten om hem heen verwijzen naar zijn verblijf in de woestijn. Het opschrift ernaast luidt: ‘JESUS CHRISTUS FILIUS DEI en ANNO DOMINI  1418, waarbij het jaartal door een restauratiefout vermoedelijk 1478 moet zijn. Naast Johannes de Doper zien we vechtersbazen of ‘kampvechters’, gewone vechtersbazen uit de werkende klasse. De onderlinge strijd handelt niet zo zeer over goed tegen kwaad maar verbeeldt meer zonde of een ondeugd, zoals tweedracht, ruzie, onenigheid of strijd. Op deze wijze wordt daartegen gewaarschuwd. Hun kleding verraadt de late Middeleeuwen. Aan de oostkant van het gewelf zien we de zondeval. De voorstelling toont Adam en Eva elk aan een kant van de ‘Boom der Kennis’ die geplaatst is in een landschap met fantasieplanten. Met de ene hand bedekken zij hun schaamte en met de andere hand plukt Eva een appel van de ‘Boom der Kennis’. De slang boven haar kijkt toe. Adam met een baard en beide voorzien van een aureool, niet zo voor de hand liggend.                                                                                                                                       

In het noordelijke gewelf zien we een variatie aan geschilderde figuren in jacht- en strijdscènes. Simson die de leeuw verslaat, een Eenhoorn, een Boogschutter, een Man in gevecht met een Draak, een Man in gevecht met een Everzwijn en een Doedelzakspeler/ nar, een ‘laagste klasse’ muzikant. De leeuw is hier het symbool van de duivel. Simson geldt dan als symbool van Christus die de duivel overwon.  De Eenhoorn is het symbool van Christus. De Boogschutter is volgens de psalmen (Ps.10:3 en 36:14) de boze die de rechtvaardige, de eenhoorn dus, belaagt. Ook de strijd van de Man tegen de Draak past in dit verhaal. De conclusie is dat het hier gaat om de strijd van goed tegen kwaad, de strijd die de mens voert tegen de zonde. Het hele gewelf van het noorder- dwarspand staat in dit teken en ook het vieringgewelf staat er vol mee: de Zondeval en Johannes de Doper die wijst op de vergeving der zonden: Jezus Christus, de Zoon van God.
Het koorgewelf laat veel gevarieerde florale motieven zien met rankwerk. Daartussen de waakzame haan die de nieuwe dag aankondigt en de duisternis doet verdwijnen. Hij symboliseert Christus die de duisternis en de kwade geesten overwint. Maar de haan geldt ook als symbool voor de biecht, omdat hij herinnert aan Petrus’ verloochening die door berouw gevolgd werd (Mattheus 26:74).

Naast de haan doet de leeuwerik mee met de nieuwe dag aankondigen. Het gotische stergewelf van de vijfzijdige koorsluiting laat veel rankwerk zien. Evenals de andere schilderingen zijn deze van de laatvijftiende eeuw.